Of iemand de tijd verstaat kan dikwijls alleen achteraf worden vastgesteld. Hoe goed iemand de tijd heeft verstaan hangt grotendeels af van de vraag of we vinden dat de notie en de waarneming en argumentatie van toen nog geldig is. En wie het zegt.
Twee voorbeelden, beide van wat oudere datum:
De wereld gaat dansende ten onder
Het is de tijd van brood en spelen. Als bij de oude Romeinen. Het is de tijd van oververzadiging. De ‘beschaving’ is zoover gevorderd, dat de dansen en de muziek van de onbeschaafde, heidensche negers worden geïmporteerd. En toen dat niet voldoende meer was, het gaat hollend naar den afgrond, haalde men de negers en negerinnen zelf die zoo goed als naakt dansen op het tooneel te Den Haag en Rotterdam.
Waarna de commentator met instemming een uitlating van Dr. Van Aalst, president van de Nederlandsche Handelsmaatschappij, citeert: “Ik geloof dat de wereld dansende ten onder gaat.”
Niks tegen buitenlanders, maar…
“Ik heb tegen de buitenlanders zelf hoegenaamd geen bezwaar, ik waardeer ze juist om de offers die ze brachten. Maar wat ik ernstig betreur, is dat de afspraken onder tafel zijn geveegd. Toen de buitenlanders kwamen, is vastgelegd dat hun verblijf hier een tijdelijk karakter droeg; dat bleek wel uit de bepaling dat hun gezinnen niet mochten overkomen. Vervolgens begon de werkloosheid op te dringen, maar in plaats dat men ze toen met een behoorlijke premie het land heeft uitgeholpen, zei de regering: blijf maar en haal je gezin hier naar toe. Op die manier heeft ze welbewust de werkloosheid bevorderd.”
Als je dit nu leest wil je weten wie dit hebben gezegd, of tenminste uit welke hoek het kwam, want anders is een mening niet interessant en kun je je er niet over verbazen, aan storen of – wie weet – alsnog mee instemmen.
Het eerste dateert uit 1926 en is van de commentator van De Spiegel, jarenlang een weekblad van christelijke signatuur, lange tijd in handen van een gereformeerde uitgever, en bedoeld ter ontspanning voor christelijke gezinnen.
Het tweede is van de grote staatsman dr. Willem Drees in een interview in NRC Handelsblad op 9 oktober 1982. Drees was vier keer minister-president na de oorlog, de man van (eerst de SDAP en later) de PvdA, waarvan hij in de jaren zeventig uit onvrede over de radicale koers van de partij zijn lidmaatschap zou opzeggen.
Hadden ze gelijk?